9 min Leestijd

Van wie is een muurschildering?

Folkestone in Engeland zal bij de meeste – inmiddels wat oudere – Nederlanders wellicht nog bekend zijn als een van de havens waar de ferry van Oostende en Calais ook heenvoer (naast natuurlijk Dover). Nu is Folkestone de plek waar de Kanaaltunnel in Engeland boven de grond komt. Verder is er niet veel over Folkestone te zeggen.

Denkend aan Folkestone zie ik eindeloze straten troosteloosheid, Britse grauwe sociale woningbouw wenend vanwege jaren achterstallig onderhoud …

Eerlijk, ik weet niet hoe Folkestone er deze dagen bij ligt. Feit is dat er een stichting is (The Creative Foundation) die tot doel heeft de regeneration van Folkestone, onder meer door creativiteit en kunst te promoten.

De beroemde, maar anonieme, artiest Banksy heeft in september 2014 in Folkestone op een blinde muur van een gebouw een schildering gemaakt getiteld The Art Buff (zie afbeelding hieronder), althans de schildering wordt aan hem (of haar) toegeschreven.

foto: fotograaf onbekend, bron: The Malay Mail Online

Banksy maakte zijn schildering zonder toestemming (of voorafgaande wetenschap) van de eigenaar van het gebouw of van de huurder daarvan. De huurder van het gebouw was de firma Dreamland, exploitant van een amusementshal in het gebouw.

Banksy is zó beroemd, dat de schildering meteen veel bekijks én de belangstelling van de nationale Engelse pers trok. Aan het werk werd vrijwel meteen door Jan en alleman een waarde toegekend van GBP 300.000 tot wel GBP 470.000. De gemeente nam dan ook meteen actie: zij plaatste een plaat perspex over de schildering.[1]

De huurder nam ook actie. Begin november werd het stuk muur waarop de schildering was aangebracht uit de muur gezaagd en verwijderd, waarna de muur werd hersteld. De eigenaar van het gebouw wist van niets. De schildering (en het stuk muur) werden ten toon gesteld (en te koop aangeboden) op de kunstbeurs Art Basel Miami. Het werk werd niet verkocht!

De rechtszaak

The Creative Foundation (hierna: de stichting) verkreeg van de eigenaar van het gebouw het recht op het betreffende stuk muur, de schildering en de daarmee samenhangende vorderingen.[2] De stichting sprak vervolgens Dreamland aan tot teruggave.

De stichting baseerde haar claim (vertaald naar de Nederlandse situatie) op het volgende. De eigenaar van het gebouw is eigenaar van de bestanddelen. Toen de schildering op de muur werd geschilderd, werd de schildering bestanddeel van de muur en daarmee eigendom van de eigenaar van het gebouw. Een huurder mag een gehuurd gebouw slechts gebruiken conform de huurovereenkomst. Een huurder mag zeker geen deel of delen van het gebouw (denk aan stenen, ramen) verwijderen en zich zulke delen toe-eigenen.  En zelfs als een huurder delen van het gebouw verwijdert, dan blijven die delen, nadat ze van het gebouw zijn losgekomen,  eigendom van de eigenaar van het gebouw.

Dreamland verdedigde zich. Zij stelde dat zij bevoegd was de schildering te verwijderen en dat ze daartoe zelfs gehouden was op grond van de huurovereenkomst (zo had Dreamland al eerder graffiti van de muur verwijderd). Bovendien meende Dreamland dat zodra de schildering/ het stuk muur van het gebouw was gescheiden, zij eigenaar werd van de schildering, althans van dat stuk muur. Dat – zo stelde Dreamland – volgde impliciet uit het huurcontract.

De Engelse rechter gaf serieus aandacht aan beide verweren van Dreamland. Dreamland immers was volgens het huurcontract gehouden om het gehuurde in goede conditie te houden. De schildering was graffiti en Dreamland had drie manieren om daar mee om te gaan: het kon het werk overschilderen, het kon het werk chemisch verwijderen of het kon de schildering met het onderliggende steenwerk verwijderen en vervangen. Het was ook nog eens aan Dreamland als huurder om te oordelen wat moest gebeuren. Alleen moet de gemaakte keuze (naar kennelijk Engels recht) objectief redelijk zijn. De rechter oordeelde dat de keuze voor de meest ingrijpende manier: het verwijderen van het steenwerk met de schildering niet objectief voor de hand lag en dus niet redelijk was.

De rechter merkte met betrekking tot het tweede verweer op dat er onderscheid kan worden gemaakt in drie soorten zaken die van een gebouw kunnen komen: basiszaken zoals stenen en tegels, decoratieve zaken zoals haarden en plafondstucwerk en door de eigenaar aangebrachte zaken zoals wastafels en geisers.

Tussen partijen was geen discussie dat wanneer de zaken geen waarde hadden (bouwafval) die zaken verwijderd en afgevoerd moesten worden. Maar van wie zijn zulke zaken nu eigenlijk?

De stichting stelde dat alle van het gebouw afgescheiden zaken eigendom van de eigenaar van het gebouw bleven. Als die zaken geen waarde hadden, was de huurder niet alleen gerechtigd, maar zelfs verplicht om ze af te voeren, maar hadden ze wel waarde, dan moesten ze aan de eigenaar worden afgegeven. Dreamland stelde – vanzelfsprekend – dat zulke afgescheiden zaken van de huurder waren, dat de huurder verplicht was ze te verwijderen en de huurder ook gerechtigd was tot de waarde van zulke zaken.

Dreamland betoogde voorts dat die waarde geen rol mocht spelen en dat juist een algemene regel moest worden geformuleerd. Van een huurder kon immers niet verwacht worden dat hij zich steeds ging afvragen of een stuk steen wel of niet waarde zou hebben.

De Engelse rechter ging daar echter niet in mee en overwoog dat de feitelijke, aanzienlijke, waarde van het stuk muur vanwege de muurschildering, een relevante omstandigheid was.

De rechter kwam vervolgens tot de conclusie dat het stuk muur (met de muurschildering) eigendom was van de eigenaar van het gebouw waaruit het verwijderd was. De waarde was één argument, en voor mij wel voorstelbaar: stel dat de rechter zou oordelen dat een van het gebouw afgescheiden stuk vervolgens de huurder zou toebehoren: ik zou gauw een prachtig grachtenpand huren met een plafondschildering van De Lairesse, het plafond verwijderen (“nodig voor de reparatie”) en mijn bankrekening vullen met de opbrengst uit de verkoop.

Was het relevant, zo vroeg de rechter zich nog af, dat de (meer)waarde was ontstaan door een ongevraagde spontane actie van een derde? Nee, meende de rechter. Hoe ook de vraag over de eigendom zou worden beantwoord, één partij zou daar voordeel bij hebben. Wie had het beste recht tot dat voordeel? Volgens de Engelse rechter toch echt de eigenaar en vond (voor de redelijkheid van dit standpunt) daarvoor steun bij het Engelse equivalent van onze bepaling inzake schatvinding. Een schat komt toe aan de eigenaar van de (on)roerende zaak waarin de schat wordt gevonden, niet aan de gebruiker of huurder daarvan (voor Nederland artikel 5:13 BW).

Nederlands recht

Hoe zou deze vraag nu naar Nederlands recht moeten worden beantwoord?

Ik kom vrij eenvoudig en gemakkelijk tot het oordeel dat – vanzelfsprekend – de eigenaar van het gebouw de eigenaar van de muurschildering is geworden. De rechtsgrond voor die eigendomsverkrijging door de eigenaar van het gebouw is gelegen in de leer van de natrekking en wel in artikel 5:3 BW jo. artikel 3:4 BW.

Artikel 5:3 BW bepaalt dat voor zover de wet niet anders bepaalt, de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen is.

Artikel 3:4 BW zegt ons wat onder bestanddeel moet worden verstaan:

1 Al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak.

2 Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak.

Is een muurschildering krachtens verkeersopvatting onderdeel van een zaak? Mijns inziens niet: de muur kan ook bestaan zonder de muurschildering en muren hebben over het algemeen geen muurschildering. De schildering is wel bestanddeel op grond van lid 2: zij kan niet zonder beschadiging van betekenis worden afgescheiden.

De volgende vraag is dan wat is de hoofdzaak? De muur of de schildering? Je bent geneigd te denken de muur, maar waarom zou de schildering niet als hoofdzaak kunnen worden aangemerkt en de muur slechts als drager? Is er misschien onderscheid tussen een vrijstaand tuinmuurtje waarop een schildering is aangebracht en de muur die weer onderdeel uitmaakt van een immens gebouwencomplex?

Voor de definitie van hoofdzaak kunnen we te rade gaan bij artikel 5:14 lid 3 BW inzake natrekking:

Als hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde die van de andere zaak aanmerkelijk overtreft of die volgens verkeersopvatting als zodanig wordt beschouwd.

Als de waarde het criterium is, is het dan de waarde van het stuk muur, of de waarde van het hele gebouw waarvan de muur weer ‘bestanddeel’ is? Mij dunkt dat de verkeersopvatting hier leidend moet zijn en dat volgens verkeersopvatting de muur de hoofdzaak is.

Deze eigendomsvraag roept vervolgens nog meer interessante vragen op:

(1) kan de eigendom van een muurschildering worden voorbehouden?

Nee, niet als zij bestanddeel is.[3]

(2) wat als de muur mandelig is, in gemeenschappelijk eigendom toebehoort aan de eigenaren van twee erven waarvan de muur de scheidsmuur is. Behoort de muurschildering aan beide eigenaren gezamenlijk, of slechts aan de eigenaar van het erf aan wiens zijde de schildering op de muur is aangebracht?

Ik denk juridisch toch het eerste: aan beide eigenaren, hoe raar dat ook lijkt.

En hoe zit het in Nederland met de rechten van de huurder?

Ik ga nu niet in op mogelijke contractuele verhoudingen (in de Engelse casus ging het overigens juist om de uitleg van de huurovereenkomst bij gebreke van een wettelijke regeling).

Volgens artikel 7:215 BW is een huurder in beginsel niet bevoegd tot wijziging van het gehuurde. Maar een huurder die veranderingen en toevoegingen heeft aangebracht aan het gehuurde mag de door hem aangebrachte veranderingen en toevoegingen bij het einde van de huur weer ongedaan maken. Dit ‘wegneemrecht’ van artikel 7:216 BW doorkruist de leer van de natrekking.

Geldt dit wegneemrecht echter ook voor een ongevraagde, geschonken – niet door de huurder aangebrachte – toevoeging? Mogelijk, er is een zaak over door de huurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen die niet door de huurder zijn betaald, maar door anderen aan hem zijn geschonken. De huurder mag ook die veranderingen en toevoegingen bij het einde van de huur ongedaan maken.[4] Maar de schildering is natuurlijk niet door of namens de huurder aangebracht, dus misschien daarom toch geen wegneemrecht.

Hoe moet eigenlijk de handelwijze van Banksy, het ongevraagd schilderen op de muur, gekwalificeerd worden? Als onrechtmatige graffiti (straf- en civielrechtelijk verwijtbaar) of als de schenking van een kunstwerk? En als we de actie van Banksy kwalificeren als schenking: aan wie is de schildering dan geschonken: aan de eigenaar of aan de huurder van de muur? Of misschien aan het publiek, de schildering is immers aangebracht op een voor iedereen zichtbare plek op een muur aan de openbare weg.

Maar al was de schildering aan de huurder of aan het publiek geschonken, zij is alsnog door natrekking eigendom van de eigenaar van de muur geworden.

[1] In de te bespreken procedure vroeg de Engelse rechter zich fijntjes af welke bevoegdheid de gemeente hiertoe had …

[2] Het auteursrecht op de schildering speelt geen rol in deze zaak.

[3] zie Huijgen, T&C Burgerlijk Wetboek, art. 3:4, aantekening 4

[4] KTR Delft 16 maart 1961 NJ 1961, 327 geciteerd in H J Rossel Huurrecht algemeen Recht en Praktijk Vastgoedrecht – Kluwer Deventer 2011

13 november 2015 - Geen categorie

About Roland Wigman

Roland Wigman advocaat

Roland is in Nederland de advocaat die het meeste weet van film en van al de contracten (ook ondernemingsrechtelijke) en financieringen die daarbij horen. Hij is dé expert op het gebied van filmauteursrecht.

Die kennis gebruikt hij voor de talloze films waarvoor hij als jurist betrokken is bij het produceren, uitbrengen of in orde maken van de financiering. Nationaal maar ook internationaal.

Meer over Roland Wigman